Granaatappels en Dadels
Rabbi Abraham Isaac Kook (1865-1935) was de eerste opperrabbijn van Israël. Hij werd geboren in Griva, Letland, waar hij studeerde en rabbijn werd. In 1904 ging hij naar Israël en werd daar rabbij van Jaffa en de omringende settlements. In 1921 wordt hij opperrabijn in Jeruzalem, waar hij vervolgens de beroemde Mercaz haRav yeshivah zal stichten, een centrum waar heel veel mensen die verbinding hebben met Judea en Samaria gestudeerd hebben. Rav.Kook is vooral ook bekend geworden omdat hij een brug wist te slaan tussen de eerste socialistische pioniers die het geloof met de ghetto’s van Oost-Europa achter zich hadden gelaten en de ultra-orthodoxie in het heilige land, die aanvankelijk niets op hadden met het zionisme. Hij was ervan overtuigd dat de opbouw van het moderne Israël zou gebeuren met allerlei mensen, zoals ook bij de bouw van de tempel allerlei stenen gebruikt werden, die pas na de voltooiing van het gebouw geheiligd werden.
Twee citaten van hem:
De put van Jozef
‘Zij namen Jozef en gooiden hem in de put. De put was leeg en stond geen water in’ (Gen.37:24).
Toen de broers Jozef in de put wierpen begon de ballingschap. Jozefs put is een beeld voor de Galut, voor elke balling van het Joodse volk.
Er zijn natuurlijk verschillende putten. Er zijn putten die gevuld zijn met water, die leven geven aan iedereen die er in de buurt leeft. Je moet natuurlijk uitkijken dat je er niet in valt en verdrinkt, maar dit zijn op zich goede, bruikbare putten.
Dan zijn er de lege putten. Ze dienen geen doel en ze zijn gevaarlijk. Maar desniettegenstaande hebben ze ook een positieve kant. Met enige inspanning kunnen ze gevuld worden met water en bruikbaar gemaakt worden.
Maar er is nog een derde soort put. De Talmud (Shabbat 22a) citeert Rabbi Tanchum dat Jozef’s put behoorde tot deze derde categorie. Er stond geen water is, maar het bevatte andere dingen: slangen en schorpioenen. Zo’n put heeft geen enkele waarde, ook niet potentieel.
Sommigen menen dat de diaspora een bron van water is. Ja, je moet uitkijken dat je er niet in verdrinkt; maar door de bank genomen is de ballingschap tot een positieve ervaring. Als Joden zo voorzichtig zijn dat ze met hun gedrag geen anti-semitisme oproepen, dan kunnen ze een welvarend leven hebben in hun eigen huis.
Maar de ware aard van de ballingschap is de put van Jozef, vol slangen en schorpioenen. Het is een gevaarlijke en dodelijke plaats voor het joodse volk. Zo’n put heeft maar één verlossende kwaliteit, eigen aan zijn eigen natuur: het zal Joden nooit misleiden om het te verwarren met het land waar zij thuis horen.
Rabbi Tanchum sprak over een put vol slangen en schorpioenen. Maar wat is het verschil tussen beide gevaarlijke dieren? En slang bijt met zijn hoofd, een schorpioen met zijn staart. De slangebeet is een overwogen en bedoelde handeling, uitgevoerd door de aanwijzingen van de slangenhersenen. En schorpioen steekt met zijn staart, instinctief, zonder na te denken. De ballingschap gaat vergezeld van zulke ‘zegeningen’. Er zijn tijden van bedoelde en kwaadaardige vervolgingen, zulke die uitgevoerd zijn door de kruisvaarders, door de kozakken van Chnielnicki, Nazi-Duitsland en andere sinistere slangen in de geschiedenis. Dit zijn donkere uren voor het Joodse volk, maar het zijn ook tijden van schitterend heldendom en zelf-opoffering. Erger dan deze slangenbeten zijn de voortdurende, onbedoelde schorpioenensteken die een intrensiek onderdeel vormen van de ballingschap: cultureel verlies van identiteit, interreligieuze huwelijken en assimilatie eisen hun langzame, sluipende tol van het Joodse volk en hun verbinding met de Torah […] de enige remedie voor deze slangebeten en schorpioenensteken is om de Joden uit de put te redden en hen terug te brengen naar hun eigen land’
(uit Ein Ayah vol.II, pp.67-8)
Granaatappels en Dadels
‘Rabbi Hisda en Rabbi Hamenuna zaten aan een maaltijd en werden dadels en granaatappels voorgezet. Rabbi Hamenuna zei de zegening over de dadels. Rabbi Hisda sprak tot hem: ‘Bent u het er niet mee eens dat die soorten fruit die het eerst genoemd worden in het vers de voorrang hebben bij de zegening?’ Rabbi Hamenuna antwoordde: ‘Dadels worden op de tweede plaats genoemd na het woord land terwijl granaatappels op de vijfde plaats genoemd worden”. (Berachot 41b). De twee geleerden verwezen naar het vers dat het land van Israël prijst voor zijn zeven granen en vruchten: ‘Het is een land van tarwe en gerst, druiven, vijgen en granaatappelenb; een land van olierijke olijfbomen en honingdadels’ (Deut.8:8).
Omdat de plaats van de dadels dichter bij het woord land staat verdient dit fruit om als eerste bij de zegening genoemd te worden.
Je kunt je afvragen waarom het woord land twee keer genoemd wordt in het vers? En waarom verdeelt dit vers de opbrengst van het land Israël in twee categorieën? Het antwoord is dat er in feite twee soorten van liefde zijn voor het land Israël. Sommigen waarderen het land Israël vanwege zijn unieke geestelijke waarden. Zij verlangen om ‘vreugde te hebben in haar stenen en haar stof lief te hebben’(Ps.102:15). Om de geboden van God te gehoorzamen zijn ze betrokken op het land. Zij herkennen de zegeningen die Eretz Yisrael schenkt voor de geestelijke groei van het Joodse volk en de gehele wereld. Maar er zijn er ook die het land waarderen voor zijn materiële gaven. Zij herkennen het als een vaderland voor het Joodse volk en zij werken aan het bewonen en het herstel van het land. Deze vorm van devotie voor het land Israël is, ook al houdt het geen rekening met haar geestelijke kwaliteiten, toch goed en positief te noemen.
Het vers noemt het land twee keer, elke keer gevolgd door een lijst van produkten. Dit komt overeen met de twee vormen van devotie voor het land Israël. De eerste lijst van produkten vertegenwoordigt hen die van het land houden om zijn verheven, geestelijke betekenis. Deze lijst bevat vijf vruchten en granen, wat correspondeert met de Vijf Boeken van Mozes. Deze devotie voor Eretz Yisrael komt voort uit de wereld van de Torah, vanuit een besef van de geestelijke doeleinden van het Joodse volk en de gehele wereld.
De tweede lijst bevat olijfolie, die kennis symboliseert en honingdadels die materiële welvaart symboliseren. Deze vruchten vertegenwoordigen hen die het land waarderen als een plaats waar het Joodse volk succesvol kan zijn in de materiële zaken van het leven of het nu academisch, culturee of economisch is.
Rabbi Hamenuma leerde ons een belangrijke les: hoe groot is de liefde voor Israël, ook al is deze liefde beperkt tot zijn fysieke voordelen. Uiteindelijk zullen toch alle materiële dingen een geestelijke diepte krijgen; de verheven doelen zullen automatisch gerealiseerd worden door de verbondenheid met Gods volk in het land.
Waarom krijgt de dadel voorrang boven de granaatappel? Ook al hoort de granaatappel tot de eerste groep, zij is toch de laatste van die lijst. De granaatappel vertegenwoordigt hen die zich bewust zijn van de heilige kwaliteiten van Eretz Yisrael maar in de praktijk er niet naartoe gaan. Deze personen nemen jammergenoeg weinig praktische maatregelen om hun liefde voor het land te tonen.
De dadel echter staat aan vlak bij de top van de tweede groep. Het gaat om hen die alleen de materiële dingen van het land herkennen. Door hun inspanningen staan ze echter veel dichter bij het land, zijn doen praktische stappen en zij herbouwen het land. Zo’n persoon, leerde Rabbi Hamenuna, moet aangemoedigd worden en komt het eerste in aanmerking voor een zegen. Devotie voor het land als die resulteert in praktische en concrete inspanningen is een prachtige zaak. Daarom leert de Talmud dat Omri beloond werd met het koningschap omdat hij een stad bouwde in het land Israël ook al waren zijn intenties zuiver pragmatisch (Sanhedrin 102b)
(uit Gold from the land of Israel, A new light on the weekly Torah Portion from the writings of Rabbi Abraham Isaac HaKohen Kook, by Rabbi Chanan Morrison, Jerusalem 2006).